Sommige rec
htscolleges hebben, nadat zij met de rechtspraak van h
et Hof van Cassatie werden geconfronteerd, prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof, dat in zijn arrest nr. 57/2006 van 19 april 2006 voor recht heeft gezegd dat « de ontstentenis van wettelijke bepalingen die toelaten het honorarium en de kosten van een advocaat ten laste te leggen van de eisende partij of van de burgerlijke partij,
...[+++] die in het ongelijk worden gesteld bij een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering, [.] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens [schendt] », waarbij het heeft gepreciseerd dat « om een einde te maken aan die discriminatie, [.] het aan de wetgever [staat] te oordelen op welke wijze en in welke mate de verhaalbaarheid van het honorarium en van de kosten van een advocaat dient te worden georganiseerd ».Certaines juridictions, confrontées à la jurisprudence de la Cour de cassation, ont adressé des questions préjudicielles à la Cour, qu
i a dit pour droit, dans son arrêt n° 57/2006 du 19 avril 2006, que « l'absence de dispositions législatives permettant de mettre les ho
noraires et frais d'avocat à charge de la partie demanderesse dans une action en responsabilité civile ou de la partie civile qui succombent viole les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme », to
...[+++]ut en précisant que « pour mettre fin à cette discrimination, il appartient au législateur d'apprécier de quelle manière et dans quelle mesure la répétibilité des honoraires et frais d'avocat doit être organisée ».