De wetgever was van mening dat '
wanneer nog steeds geen begin van uitvoering is gegeven aan verkavelingsvergunningen [lees : verkavelingsakkoorden] die werden afgeleverd in 1962 en die dus reeds acht jaar oud zijn, er w
ettelijk kan worden vastgesteld dat het in die gevallen blijkbaar nooit de bedoeling is geweest bouwrijpe percelen op de markt te brengen en dat de verkavelin
g doodeenvoudig met speculatieve bedoeling ...[+++]en is aangevraagd ' (Hand., Senaat, 14 oktober 1970, p. 39).
Le législateur estimait que ' lorsque la mise en oeuvre de permis de lotir [lire : accords de lotissement] qui ont été délivrés en 1962 et qui sont donc déjà vieux de huit ans n'a pas encore débuté, on peut légitimement constater, dans ces cas-là, que l'intention n'a jamais existé de mettre sur le marché des parcelles constructibles et que le lotissement a tout simplement été demandé à des fins spéculatives ' (Ann., Sénat, 14 octobre 1970, p. 39).