119. Vanaf het ogenblik d
at de Conventie het onrechtmatige karakter van een overplaatsing van kinderen doet afhangen van het feit dat zij is geschied met schending van de effectieve uitoefening van een
recht van bewaring toegekend door het recht van de gewone verblijfplaats van het kind, is het duidelijk dat de overheden van de aangezochte Staat dit
recht in aanmerking zullen moeten nemen om over de terugkeer van het kind te beslis
...[+++]sen.