Hij vraagt aan het Hof of artikel 931, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat geen hoger beroep tegen een dergel
ijke beslissing kan worden ingesteld, ten gevolge waarva
n de minderjarige « nooit de mogelijkheid zal krijgen om te worden gehoord, terwij
l de wet de rechter verplicht het verzoek van een minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermogen besc
hikt in te ...[+++] willigen zodat elke minderjarige met het vereiste onderscheidingsvermogen de kans krijgt te worden gehoord ».
Il demande à la Cour si l'article 931, alinéa 4, du Code judiciaire viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'aucun appel ne peut être introduit contre une telle décision, par suite de quoi le mineur « n'aura jamais la possibilité d'être entendu, alors que la loi oblige le juge à accueillir la demande d'un mineur capable de discernement afin que tout mineur capable de discernement ait l'occasion d'être entendu ».