Tijdens een beveiligingsperiode kan de veroordeelde geen aanspraak maken op de toepassing van nadere strafuitvoeringsregels, ingeval hij wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf zonder uitstel waarvan de duur gelijk is aa
n of hoger ligt dan tien jaar, wegens de misdrijven als bedoeld in artikel 137, zo het misdrijf de dood heeft veroorzaakt, artikel 376, artikel 417ter, derde lid, 2º, artikel 428, § 5, artikel 429, zo het misdrijf de dood heeft veroorzaakt, alsook in de artikelen 393 en 394, zo de schuldige een misd
rijf heeft gepleegd tegen een agent die drage ...[+++]r is van het openbaar gezag of van de openbare macht tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van zijn bediening.
En cas de condamnation à une peine privative de liberté, non assortie du sursis, dont la durée est égale ou supérieure à dix ans, prononcée pour les infractions visées aux articles 137, si l'infraction a occasionné la mort, 376, 417ter, alinéa 3, 2º, 428, § 5, et 429, si l'infraction a causé la mort, ainsi qu'aux articles 393 et 394 si le coupable a commis l'infraction envers un agent dépositaire de l'autorité publique ou de la force publique, dans l'exercice ou à l'occasion de l'exercice de ses fonctions, le condamné ne peut bénéficier, pendant une période de sûreté, de modalités d'exécution de la peine.