Voor de kandidaat-officier van de laterale werving wordt de wezenlijke kennis van de tweede landstaal enkel geëist voor de benoeming in de graad van majoor, waarvoor de betrokken kandidaat-officier geslaagd moet zijn voor het taalexamen bedoeld in artikel 5, § 1, van de voornoemde wet van 30 juli 1938, of de grondige kennis van de taal in de zin van artikel 7 van deze wet moet bezitten.
Pour le candidat officier du recrutement latéral, la connaissance effective de la deuxième langue nationale n'est exigée que pour la nomination au grade de major, pour laquelle le candidat officier concerné doit avoir réussi l'examen linguistique visé à l'article 5, § 1 , de la loi du 30 juillet 1938 précitée, ou posséder la connaissance approfondie de la langue au sens de l'article 7 de cette loi.