De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 136 van het Wetboek van strafvordering bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 13 van h
et Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het de aanhangigmaking bij de kamer van inbeschuldig
ingstelling van een gerechtelijk onderzoek dat langer duurt dan een jaar mogelijk maakt ...[+++], doch zulks niet
mogelijk maakt voor een opsporings
onderzoek (tweede prejudiciële vraag), waardoor de sanctie waarin artikel 235bis van het Wetboek van strafvordering voorziet wel kan worden toegepast in geval van de overschrijding van de redelijke termijn in een gerechtelijk
onderzoek, maar niet in geval van de overschrijding van de redelijke termijn in een opsporings
onderzoek (derde prejudiciële vraag).
Le juge
a quo interroge la Cour sur la compatibilité de l'article 136 du Code d'instruction criminelle avec les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec les articles 6.1 et 13 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce qu'il permet de saisir la chambre des mises en accusation d'une instruction qui dure plus d'un an mais non d'une information (deuxième question préjudicielle), ce qui a pour effet que la sanction prévue à l'article 235bis du Code d'instruction criminelle peut être appliquée en cas de dépassement du délai raisonnable dans une instruction mais ne peut l'être en cas de dépassement du délai raisonnable
...[+++] dans une information (troisième question préjudicielle).