Met de vierde prejudiciële vraag in de zaken nrs. 4559, 4647 en 4657 beoogt de verwijzende rechter te vernemen of dezelfde bepalingen het door de artikelen 12 en 14 van de Grondwet gewaarborgde wettigheidsbeginsel in strafzaken schenden doordat zij de strafwaardigheid van een daad van seksuele penetratie ten aanzien van een minderjarige tussen veertien en zestien jaar oud laten afhangen van de afwezigheid van toestemming van de minderjarige en de strafwaardigheid van een aanranding van de eerbaarheid niet daarvan laten afhangen.
En posant la quatrième question préjudicielle dans les affaires n 4559, 4647 et 4657, le juge a quo souhaite savoir si les mêmes dispositions violent le principe de légalité en matière pénale garanti par les articles 12 et 14 de la Constitution, en ce qu'elles font dépendre l'appréciation du caractère punissable d'un acte de pénétration sexuelle commis sur un mineur âgé de quatorze à seize ans de l'absence de consentement du mineur et ne font pas dépendre de ce consentement l'appréciation du caractère punissable d'un attentat à la pudeur.