Zonder de redenen opnieuw te willen aanhalen die de wetgever ertoe hebben aangezet om deze strafbaarstelling in de lijst van artikel 3 van de wet van 11 januari
1993 in te voegen, levert de memorie van toelichting van de wet van 7 april 1995 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 aanwijzingen over de criteria die betrekking hebben op het ernstige en georganiseerde aspect : « Het is zo
dat de ernst van de fraude inzonderheid kan blijken niet alleen uit de aanmaak en het gebruik van valse documenten of uit het omkopen van openbare
...[+++] ambtenaren, maar vooral ook uit de omvang van de schade berokkend aan de openbare Schatkist en de aantasting van de sociaal-economische orde.
Sans revenir sur les raisons qui avaient poussé le législateur à introduire cette incrimination dans la liste de l'article 3 de la loi du 11 janvier 1993, l'exposé des motifs de la loi du 7 avril 1995, modifiant la loi du 11 janvier 1993, fournit des indications sur les critères de gravité et d'organisation : « La gravité de la fraude peut résulter notamment non seulement de la confection et de l'usage de faux documents ou du recours à la corruption de fonctionnaires publics, mais surtout de l'importance du préjudice causé au trésor public et de l'atteinte portée à l'ordre socio-économique.