(14) De lidstaten moet de mogelijkheid worden gelaten bij gevaar voor de gezondheid van dier of mens of voor het milieu de vastgestelde maximumgehalten tijdelijk te verlagen of een maximumgehalte voor andere stoffen vast te stellen, dan wel de aanwezigheid van dergelijke stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren te verbieden.
(14) Il faut laisser aux États membres la faculté, lorsque la santé animale ou humaine ou l'environnement se trouvent menacés, de réduire temporairement les teneurs maximales fixées ou de fixer une teneur maximale pour d'autres substances ou encore d'interdire la présence de ces substances dans les produits destinés aux aliments pour animaux.