De eerste prejud
iciële vraag strekt ertoe te vernemen of artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden (hierna : voetbalwet), zoals ingevoegd bij artikel 496 van de programmawet van 27 december 2004, een schending inhoudt van artikel 11 van de Grondwet en van « een fundamentele waarborg die voortvloeit uit de algemene beginselen van de strafrechtspleging », doordat het de mogelijkheid creëert dat bij
een administratieve afhandeling van de zaak de sanctie niet wordt opgelegd door de p
...[+++]ersoon die de mondelinge verdediging heeft gehoord, terwijl dat in geval van een strafrechtelijk afhandeling van de zaak onmogelijk is.
Il est demandé, dans la première question préjudicielle, si l'article 26, § 3, de la loi du 21 décembre 1998 relative à la sécurité lors des matches de football (ci-après : loi sur le football), inséré par l'article 496 de la loi-programme du 27 décembre 2004, viole l'article 11 de la Constitution et « une garantie fondamentale découlant des principes généraux de la procédure pénale », en ce qu'il crée la possibilité, dans le cadre d'une instruction administrative de l'affaire, que la sanction ne soit pas infligée par la personne qui a entendu la défense orale, ce qui est impossible en cas d'instruction pénale de l'affaire.