3. De zeugen en gelten die na bevruchting in groep gehouden worden, beschikken over hokken van minstens 2,4 m zijwand (= minder dan 6 dieren) of minstens 2,8 m zijwand.
3. Les truies et cochettes détenues en groupe après insémination disposent de cases d'au moins 2,4 m de côté (moins de 6 animaux) ou d'au moins 2,8 m de côté.