Bij schaap- en geitachtigen kan de besmetting op het einde van de dracht miskramen, premature worpen of geboorten van ziekelijke of doodgeboren dieren veroorzaken.
Chez les ovins et les caprins, l’infection peut provoquer des avortements en fin de gestation, des mises bas prématurées ou des naissances d’animaux chétifs ou mort-nés.