Traduction de «graad 4 hypofosfatemie » (Néerlandais → Français) :

TERMINOLOGIE

hypofosfatemie
hypophosphatémie

familiale hypofosfatemie | hypofosfatasie | vitamine D-resistente | osteomalacie | vitamine D-resistente | rachitis | zure-fosfatasedeficiëntie
Déficit en phosphatase acide Hypophosphatasie Hypophosphatémie familiale Ostéomalacie résistante à la vitamine D Rachitisme résistant à la vitamine D

HPRT (hypoxanthine-guanine phosphoribosyltransferase)-deficiëntie, graad I
déficit partiel en hypoxanthine guanine phosphoribosyltransférase

cervicale intra-epitheliale neoplasie graad 1
néoplasie intraépithéliale du col de l'utérus de grade 1

chronische nierziekte graad 5
maladie rénale chronique de stade 5

chronische nierziekte graad 3
maladie rénale chronique de stade 3

chronische nierziekte graad 4
maladie rénale chronique de stade 4

byssinose graad 3
byssinose de grade 3

uteriene prolaps, eerste graad
prolapsus utérin du premier degré

cervicale intra-epitheliale neoplasie graad 2
néoplasie intraépithéliale du col de l'utérus de grade 2

TRADUCTIONS EN CONTEXTE

Na een follow- up duur van minimaal 36 maanden was het cumulatieve percentage van graad 3 of 4 hypofosfatemie 7%, graad 3 of 4 stijging van creatinine en bilirubine was 1% en graad 3 of 4 toename van transaminases bleef < 1%.
Après un minimum de 48 mois de suivi, le taux cumulatif d'hypophosphatémie de grade 3 ou 4 a été de 7%, d'augmentation de créatinine et de bilirubine de grades 3 ou 4 a été de 1%, d'augmentation des transaminases est resté < 1%.

Na een follow- up duur van minimaal 36 maanden was het cumulatieve percentage van graad 3 of 4 hypofosfatemie 7%, graad 3 of 4 stijging van creatinine en bilirubine was 1% en graad 3 of 4 toename van transaminases bleef < 1%.
Après un minimum de 36 mois de suivi, le taux cumulatif d'hypophosphatémie de grade 3 ou 4 a été de 7%, d'augmentation de créatinine et de bilirubine de grades 3 ou 4 a été de 1%, d'augmentation des transaminases est resté < 1%.

Biochemische afwijkingen Tijdens het onderzoek naar nieuw gediagnosticeerde CML in de chronische fase werd bij 4% van de met SPRYCEL behandelde patiënten graad 3 of 4 hypofosfatemie vastgesteld, en graad 3 of 4 toename van de concentratie van transaminasen, creatinine en bilirubine bij ≤ 1% na een follow-upduur van minimaal 12 maanden.
Biochimie Dans l'étude de phase III de LMC en phase chronique nouvellement diagnostiquée, après un minimum de 12 mois de suivi, des cas d'hypophosphatémie de grade 3 ou 4 ont été rapportées chez 4% des patients traités par SPRYCEL, et des augmentations des transaminases, de créatinine et de bilirubine de grades 3 ou 4 ont été rapportées chez ≤ 1% des patients.

Graad 3 of 4 hypocalciëmie, hypokaliëmie en hypofosfatemie werden gemeld bij patiënten in alle fasen van CML maar werden met een verhoogde frequentie gemeld bij patiënten met myeloïde of lymfoïde blasten crisis CML en Ph+ ALL.
Des hypocalcémies, hypokaliémies et hypophosphatémies de grades 3 et 4 ont été rapportées dans toutes les phases de LMC mais ont été rapportées à une fréquence plus élevée chez les patients en phase blastique myéloïde ou blastique lymphoïde de LMC et LAL Ph+.

Er werden geen gevallen van CTCAE graad 4 hypofosfatemie (< 1 mg/dl) gemeld, noch in de Nexavar-groep, noch in de placebogroep van studie 1, en 1 geval in de placebogroep van studie.
Aucun cas d’hypophosphatémie de CTCAE Grade 4 (< 1 mg/dl) n’a été rapporté ni dans le groupe traité par Nexavar ni dans le groupe placebo dans l’étude 1, et 1 cas a été rapporté dans le groupe placebo dans l’étude.

CTCAE graad 3 hypofosfatemie (1 – 2 mg/dl) trad in studie 1 op bij 13 % van de met Nexavar behandelde patiënten en 3 % van de patiënten in de placebogroep, en in studie 3 bij 11 % van de met Nexavar behandelde patiënten en 2 % van de patiënten in de placebogroep.
Une hypophosphatémie de CTCAE Grade 3 (1 à 2 mg/dl) est survenue dans l’étude 1 chez 13 % des patients traités par Nexavar et chez 3 % des patients du groupe placebo, dans l’étude 3 chez 11 % des patients traités par Nexavar et chez 2 % des patients du groupe placebo.

De meest voorkomende Graad 3-4 bijwerkingen (incidentie ≥2% in ten minste één fase III-studie) waren anemie, vermoeidheid, diarree, infecties, stomatitis, hyperglykemie, trombocytopenie, lymfopenie, neutropenie, hypofosfatemie, hypercholesterolemie, diabetes mellitus en pneumonitis.
Les effets indésirables de Grades 3-4 les plus fréquents (fréquence ≥ 2 % dans au moins une étude de phase III) ont été : anémie, fatigue, diarrhée, infections, stomatite, hyperglycémie, thrombopénie, lymphopénie, neutropénie, hypophosphatémie, hypercholestérolémie, diabète sucré et pneumopathie.