Zo kan volgens de Duitse wet, die artikel 4, lid 4, van het kaderbesluit omzet als grond tot verplichte weigering, de uitvoerende gerechtelijke instantie voor Duitsland een Europees aanhoudingsbevel weigeren uit te voeren, zoals in de zaak-Søren Kam, op grond van de overweging dat het strafbare feit of de straf volgens de Duitse wet verjaard is, wanneer de feiten krachtens de Duitse omzettingswetgeving onder haar bevoegdheid vallen, zelfs wanneer de feiten waarvoor de gezochte persoon vervolgd wordt, in de uitvaardigende lidstaat nog tot een veroordeling kunnen leiden.
Thus, under German law, which has transposed Article 4(4) of the framework decision as a compulsory ground for non-execution, the executing judicial authority for Germany may refuse to execute a European arrest warrant, as in the case of Søren Kam, on the grounds that a criminal prosecution or sentence under German law is prescribed when the acts fall within its competence pursuant to the German implementing law even though the acts for which the requested person is being prosecuted could still result in a sentence in the issuing Member State.