Die präjudizielle Frage bezweckt, vom Hof zu vernehmen, ob die fraglichen Bestimmungen einen Verstoss gegen das Legalitätsprinzip in Strafsachen beinhalten, « insofern sie die Verjährung regeln und insofern die Verjährungsregelung für Straftaten voraussetzt, dass die Verjährung während des Kassationsverfahrens ausgesetzt wird vom Tag der angefochtenen Entscheidung bis zum Tag des Urteils des Kassationshofes, in dem die Kassationsbeschwerde für zulässig erklärt wird, und soweit die Kassationsbeschwerde nicht offensichtlich unzulässig wäre ».
De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepalingen een schending inhouden van het legaliteitsbeginsel in strafzaken « in zoverre zij de verjaring regelen en in zoverre de verjaringsregeling van misdrijven inhoudt dat de verjaring is geschorst tijdens de cassatieprocedure vanaf de dag van de bestreden uitspraak tot op de dag van het arrest van het Hof van Cassatie waarin de voorziening ontvankelijk wordt verklaard, en voor zover het cassatieberoep niet manifest onontvankelijk zou zijn ».