Aus dem Sachverhalt der Rechtssache und aus der Formulierung der präjudiziellen Frage wird ersichtlich, dass diese sich nur auf das Verbot bezieht, das durch Artikel 1 Absatz 1 Nr. 4 der im königlichen Erlass vom 3. April 1953 enthaltenen Gesetzesbestimmungen den wegen Hehlerei verurteilten Personen auferlegt wird.
Uit de feiten van de zaak en uit de formulering van de prejudiciële vraag blijkt dat deze enkel betrekking heeft op het verbod dat bij artikel 1, eerste lid, 4°, van de wetsbepalingen die zijn vervat in het koninklijk besluit van 3 april 1953 wordt opgelegd aan de personen die veroordeeld zijn wegens heling.