(1) Wird zwischen der konsolidierenden Aufsichtsbehörde und den jeweils zuständigen Behörden innerhalb der in Artikel 8 Absatz 3 bzw. Artikel 8 Absatz 4 genannten Fristen keine gemeinsame Entscheidung über das Kapital bzw. keine gemeinsame Entscheidung über die Liquidität herbeigeführt, werden die in Artikel 113 Absatz 3 der Richtlinie 2013/36/EU genannten Entscheidungen schriftlich bezeugt und bis zum jeweils späteren der folgenden Daten getroffen:
1. Bij ontstentenis van een gezamenlijk kapitaalbesluit of een gezamenlijk liquiditeitsbesluit van de consoliderende toezichthouder en de relevante bevoegde autoriteiten binnen de in artikel 8, lid 3, respectievelijk artikel 8, lid 4, bedoelde termijn worden de in artikel 113, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde besluiten op schrift gesteld en aangenomen op uiterlijk de laatst vallende van de volgende data: