Vertaling van "fällt präjudizielle frage eindeutig " (Duits → Nederlands) :

Der Ministerrat führt an, die präjudizielle Frage sei eindeutig unzulässig, weil der fragliche Behandlungsunterschied sich nicht aus den Bestimmungen des EStGB 1992, sondern ausschliesslich aus dem Abkommen vom 10. März 1964 ergebe.
De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk onontvankelijk is aangezien het in het geding zijnde verschil in behandeling niet voortvloeit uit de bepalingen van het WIB 1992 maar enkel uit de Overeenkomst van 10 maart 1964.

Insoweit die Frage dahingehend aufgefasst werden muss, dass sie einer direkten Messung an den Artikeln 42 und 162 Absatz 2 Nr. 2 der Verfassung dient - unter Abstraktion ihres etwaigen zuständigkeitsverteilenden Charakters -, fällt die präjudizielle Frage eindeutig nicht in den Zuständigkeitsbereich des Hofes, nun, da der Hof nicht unmittelbar an diesen Verfassungsbestimmungen eine Messung vornehmen darf.
In zoverre de vraag aldus dient te worden begrepen dat zij strekt tot een rechtstreekse toetsing aan de artikelen 42 en 162, tweede lid, 2, van de Grondwet, - abstractie makend van het eventueel bevoegdheidverdelend karakter ervan - behoort de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof, nu het Hof niet rechtstreeks aan die grondwetsbepalingen vermag te toetsen.

Obwohl die Menschenrechtssituation in Turkmenistan ganz eindeutig alles andere als zufrieden stellend ist, fällt eine Prüfung dieser Frage nicht in den Zuständigkeitsbereich des Ausschusses für internationalen Handel.
Hoewel duidelijk is dat de mensenrechtensituatie in Turkmenistan verre van bevredigend is, valt het beoordelen daarvan buiten de bevoegdheid van de Commissie internationale handel.

Aufgrund von Artikel 26 § 2 Absatz 3 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof obliegt es dem Richter, der eine präjudizielle Frage stellt, vorab zu prüfen, ob die Antwort auf diese Frage unerlässlich ist, damit er ein Urteil fällt.
Krachtens artikel 26, § 2, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof staat het aan de rechter die een prejudiciële vraag stelt vooraf na te gaan of het antwoord op die vraag onontbeerlijk is om uitspraak te doen.

Diese Frage fällt also eindeutig in die Zuständigkeit der Mitgliedstaaten, die alle Instrumente haben, die sie brauchen, um so etwas zu verhindern.
Deze kwestie valt daarom volledig onder de bevoegdheid van de lidstaten, die over de nodige instrumenten beschikken om dergelijke strafbare feiten te voorkomen.

Insofern die präjudizielle Frage sich auf Artikel 191 der Verfassung bezieht, fällt sie nicht unter die Zuständigkeit des Hofes, da diese Bestimmung zu dem Zeitpunkt, als die Frage gestellt wurde, nicht zu denjenigen gehörte, deren Einhaltung der Hof gewährleisten darf.
In zoverre de prejudiciële vraag artikel 191 van de Grondwet beoogt, valt zij niet onder de bevoegdheid van het Hof, aangezien die bepaling, op het ogenblik dat de vraag is gesteld, geen deel uitmaakte van de bepalingen waarvan het Hof de naleving vermag te verzekeren.

Die präjudizielle Frage in der Rechtssache Nr. 2209 und die erste präjudizielle Frage in der Rechtssache Nr. 2294 beziehen sich auf die Vereinbarkeit der Artikel 205 ff. von Kapitel XXII des allgemeinen Zoll- und Akzisengesetzes (AZAG) mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern, im Gegensatz zum gemeinen Strafprozessrecht, bezüglich der Zoll- und Akzisenangelegenheiten die Strafverfolgung und das Strafverfahren im allgemeinen, die chemische Laboruntersuchung, die technische Untersuchung und die Untersuchung der Buchhaltung im besonderen dem « Beschuldigten in seinem Verhältnis zur Verwaltung » nicht die Garantien der Unabhängigkeit und Unparteilichkeit böten, da die Zoll- und Akzisenverwaltung auftrete als « die Instanz, die neben den Ermittlungen auch einseitig, nicht im kontradiktorischen Verfahren, die.Untersuchung.führt, mit deren Ergebnissen die Beschuldigung steht oder fällt ».
De prejudiciële vraag in de zaak nr. 2209 en de eerste prejudiciële vraag in de zaak nr. 2294 betreffen de bestaanbaarheid van de artikelen 205 en volgende van hoofdstuk XXII van de algemene wet inzake douane en accijnzen (A.W.D.A) met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, omdat de strafvordering en de strafrechtspleging in het algemeen, het scheikundig labo-onderzoek, het technisch onderzoek en het boekhoudkundig onderzoek in het bijzonder, inzake douane en accijnzen, in tegenstelling tot in het gemeen strafprocesrecht, aan de « verdachte-geadministreerde » niet de waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid zouden bieden, omdat de Administratie der douane en accijnzen optreedt als « diegene die naast de opsporing, ook eenzijdig, niet tegensprekelijk, het.onderzoek voert, waarvan de resultaten van aard zijn dat de tenlastelegging staat of valt ».

Letztere Frage fällt eindeutig in den Zuständigkeitsbereich der IAO, kann jedoch innerhalb der WTO nicht umgangen werden, auch wenn man dem Generaldirektor der WTO, Mike Moore, zufolge inzwischen von einer Einigung in diesem Punkt noch weiter entfernt ist als in Seattle.
Deze laatste kwestie valt duidelijk onder de bevoegdheid van de IAO, maar kan in de WTO niet uit de weg worden gegaan, ook al staat men volgens de Directeur-generaal, Mike Moore, op dit punt verder van een akkoord af dan ten tijde van Seattle.