42 Das HABM macht zum ersten Teil des zweiten Rechtsmittelgrundes geltend, das Gericht habe an die Unterscheidungskraf
t dreidimensionaler Marken keine strengeren Anforderungen gestellt, sondern lediglich auf die ständige Rechtsprechung verwiesen, wonach
die Wahrnehmung der maßgeblichen Verkehrskreise im Fall einer
dreidimensionalen Marke, die im Erscheinungsbild der Ware selbst bestehe, nicht notwendig die gleiche wie bei einer Wor
...[+++]t‑ oder einer Bildmarke sei.42 Met betrekking tot het eerste onderdeel van het tweede middel betoogt het BHIM dat het Gerecht geen strengere eisen heeft gesteld ter zake van het onderscheidend vermogen van driedimensionale merken, maar slechts heeft verwezen naar de vaste rechtspraak volgens welke de perceptie van het publiek in het geval van een driedimensionaal merk bestaande uit de verschijningsvorm van de waar, niet noodzakelijkerwijs dezelfde is als in het geval van een woord‑ of beeldmerk.