Mit der dem Hof unterbreiteten Frage wird er aufgefordert, die Situation eines minderjährigen Kindes, das dem Haushalt eines selbständig erwerbstätigen Elternteils angehört und über das die gemeinsame elterliche Gewalt durch getrennte Eltern ausgeübt wird, von denen einer Lohnempfänger und der andere selbständig Erwerbstätiger ist, und das in Anwendu
ng der juristischen Fiktion von Artikel 60 § 3 letzter Absatz der koordinierten Gesetze zu Familienbeihilfen gemäss der Regelung für Lohnempfänger berechtigt, mit derjenigen eines Kindes, das bei Erreichen der Volljährigkeit beschliesst, dem Haushalt seines selbständig erwerbstätigen Elternteils a
nzugehören ...[+++], und das wegen der Unmöglichkeit, den Vorteil der betreffenden juristischen Fiktion auf der Grundlage der « gemeinsamen elterlichen Gewalt » zu erhalten, zu Familienbeihilfen gemäss der Regelung für selbständig Erwerbstätige in Anwendung von Artikel 60 § 3 Absatz 1 Nr. 3 Buchstabe a) der koordinierten Gesetze berechtigt, zu vergleichen.In de voorgelegde vraag wordt het Hof verzocht de situatie van het minderjarige kind dat deel uitmaakt van het gezin van een zelfstandige ouder en ten aanzien van wie het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend door feitelijk gescheiden ouders van wie de ene loontrekkende en de andere zelfstandige is en dat, met toepassin
g van de juridische fictie van artikel 60, § 3, laatste lid, van de samengeordende wetten recht geeft op kinderbijslag in het stelsel van de loontrekkenden, te vergelijken met die van het kind dat bij zijn meerderjarigheid beslist om deel uit te maken van het gezin van zijn zelfstan
dige ouder, en dat, ...[+++]wegens de onmogelijkheid de in het geding zijnde fictie te genieten die is gebaseerd op het « gezamenlijk ouderlijk gezag », recht geeft op kinderbijslag in het stelsel van de zelfstandigen, met toepassing van artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, a), van de samengeordende wetten.