Sie führen auch an, dass angesichts dessen, dass der königliche Erlass Nr. 63 vom 28. November 1939 nicht durch den Gesetzgeber bestätigt worden sei auf die durch Artikel 2 des Gesetzes vom 1. Mai 1939 vorgeschriebene Weise, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstoßen werde, weil einer Kategorie von Personen die Garantie des Auftretens eines demokratisch gewählten Organs entzogen werde (dritte Vorabentscheidungsfrage).
Zij voeren ook aan dat, aangezien het koninklijk besluit nr. 63 van 28 november 1939 niet door de wetgever werd bekrachtigd op de wijze die is voorgeschreven bij artikel 2 van de wet van 1 mei 1939, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn geschonden doordat een categorie van personen de waarborg van het optreden van een democratisch verkozen orgaan is ontnomen (derde prejudiciële vraag).