De lidstaten moeten die bevoegdheid dus uitoefenen met inachtneming van het gemeenschapsrecht en de algemene beginselen daarvan en, bijgevolg, met inachtneming van het evenredigheidsbegins
el dat inzonderheid wordt vermeld in artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, afgek
ondigd te Nice op 7 december 2000 (Publicatieblad C 364, p. 1), volgens hetwelk « de zwaarte van de straf [.] nie
t onevenredig [mag] zijn aan het s ...[+++]trafbare feit ».