2. Unbeschadet des Absatzes 2 können die zuständigen Behörden binnen einer Frist von höchstens drei Monaten ab der in den Unterabsätzen 1 und 2 vorgesehenen Unterrichtung Einspruch gegen diese Absicht erheben, wenn sie nicht davon überzeugt sind, dass die betreffende Person den im Interesse der Gewährleistung einer soliden und umsichtigen Führung des Kreditinstituts zu stellenden Ansprüchen genügt.
Onverminderd het bepaalde in lid 2 beschikken de bevoegde autoriteiten over een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste en tweede alinea bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de kredietinstelling te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de desbetreffende persoon.