Angesichts des Vorstehenden beinhaltet die dreissigtägige Frist in den in Artikel 133/71 § 2 Nr. 1 Buchstabe b), Nr. 2 Buchstabe b) und Nr. 3 Buchstabe b) des Dekrets vom 18. Mai 1999 festgelegten Fällen eine unverhältnismässige Einschränkung des Rechts auf gerichtliches Gehör.
Gelet op het voorgaande, houdt de termijn van dertig dagen in de in artikel 133/71, § 2, 1°, b), 2°, b), en 3°, b), van het decreet van 18 mei 1999 bepaalde gevallen een onevenredige beperking in van het recht op toegang tot de rechter.