Der vorlegende Richter befragt den Gerichtshof zur Vereinbarkeit von Artikel 1798 des Zivilgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, insofern er den Vorteil einer Direktklage nur dem Subunternehmer ersten Grades dem Bauherrn gegenüber und dem Subunternehmer zweiten Grades dem Hauptunternehmer gegenüber ermöglicht, und nicht den Subunternehmern dritten und weiteren Grades.
De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek in zoverre het het voordeel van de rechtstreekse vordering enkel toekent aan de onderaannemer in de eerste graad ten aanzien van de bouwheer en aan de onderaannemer in de tweede graad ten aanzien van de hoofdaannemer, en niet aan de onderaannemers in de derde graad en verder.