Het uitoefenen van geweld door de ambtenaren tijdens de grensoverschrijdende voortzetting van een beschermingsopdracht als bedoeld in artikel 20 in het algemeen, en het gebruik van de in artikel 21 bedoelde individuele materiële dwangmiddelen in het bijzonder, is, met inachtneming van het recht van de gaststaat, slechts geoorloofd wanneer sprake is van een ogenblikkelijke noodzaak van de wettige verdediging van zichzelf, van de te beschermen personen, of van een ander.
L'exercice de la force par les fonctionnaires compétents pendant la poursuite transfrontalière d'une mission de protection au sens de l'article 20 en général et l'usage des moyens de contrainte matériels individuels visés à l'article 21 en particulier ne sont permis, dans le respect du droit de l'état d'accueil qu'en cas de nécessité absolue de légitime défense de soi-même, des personnes à protéger ou d'autrui.