Daaruit blijkt dat de wetgever van oordeel was dat het ontbreken van een belastingvrijstelling voor meerwaarden gerealiseerd bij de inbreng van een algemeenheid van goederen in een vennootschap, diende te worden beschouwd als een leemte, die hij wou verhelpen met artikel 11 van de voormelde wet van 25 juni 1973.
Il en ressort que le législateur considérait que l'absence d'immunisation fiscale pour les plus-values réalisées lors de l'apport d'une universalité de biens dans une société devait être considérée comme une lacune, à laquelle il voulait remédier par l'article 11 de la loi précitée du 25 juin 1973.