Art. 6. De bevoegde hiërarchische meerderen bedoeld in de artikelen 1, 2, 4 en 5 moeten tot de taalrol van de ambtenaar behoren of de wettig vastgestelde kennis van de taal van de ambtenaar bezitten overeenkomstig de bepalingen van artikel 43; § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
Art. 6. Les supérieurs hiérarchiques compétents visés aux articles 1, 2, 4 et 5 doivent appartenir au rôle linguistique de l'agent ou posséder la connaissance légalement établie de la langue dudit agent, conformément aux dispositions de l'article 43, § 3, alinéa 3, des lois coordonnées sur l'emploi des langues en matière administrative.