2. Ieder orgaan van een Lid-Staat dat invaliditeitsuitkeringen verschuldigd is, blijft aan degene die in het genot is van invaliditeitsuitkeringen en die krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten overeenkomstig artikel 49 aanspraak kan maken op ouderdomsuitkeringen, ook verder de invaliditeitsuitkeringen verlenen waarop de betrokkene krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling recht heeft, en wel tot het tijdstip waarop lid 1 door dit orgaan kan worden toegepast.
2. Toute institution débitrice de prestations d'invalidité d'un État membre continue à servir au bénéficiaire de prestations d'invalidité admis à faire valoir des droits à des prestations de vieillesse au regard de la législation d'autres États membres, conformément aux dispositions de l'article 49, les prestations d'invalidité auxquelles il a droit au titre de la législation qu'elle applique, jusqu'au moment ou les dispositions du paragraphe 1 deviennent applicables à l'égard de cette institution.