In zijn advies bij dit wetsontwerp heeft de Raad van State opgemerkt dat « door hogere rechtsnormen omschreven grondrechten (bijvoorbeeld het non-discriminatiebeginsel) geen aangelegenheden op zich zijn, maar beginselen vormen die door de onderscheiden overheden bij de regeling van de hun toegewezen aangelegenheden moeten worden in acht genomen ».
Dans son avis relatif à cette proposition de loi, le Conseil d'État fait remarquer que « les droits fondamentaux définis par des normes juridiques supérieures (par exemple le principe de non-discrimination) ne sont pas des matières en soi, mais des principes qui doivent être respectés par les différentes autorités pour régler les matières qui leur sont attribuées ».