1. Tenzij het vlees warm wordt uitgesneden en uitgebeend, moet het na de postmortemkeuring worden gekoeld tot een inwendige temperatuur van niet meer dan + 7°C voor karkassen en deelstukken en niet meer dan + 3°C voor slachtafvallen, waarbij de temperatuur constant moet dalen.
1. Sauf en cas de découpe et de désossage à chaud, les viandes doivent être réfrigérées après l'inspection post mortem à une température interne ne dépassant pas 7 °C pour les viandes en carcasse et 3 °C pour les abats, selon une courbe assurant une diminution constante de la température.