Uit de in B.10 aangehaalde beslissingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat dat Hof, om vast te stellen dat artikel 6.1 van het Verdrag en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag niet worden geschonden door de inachtneming van de aan de eigendommen van vreemde Staten verleende uitvoeringsimmuniteit, niet vereist dat wordt aangetoond dat de schuldeiser over andere redelijke rechtsmiddelen beschikt om zijn rechten te doen gelden.
Il ressort des décisions de la Cour européenne des droits de l'homme citées en B.10 que cette Cour n'exige pas, pour constater que l'article 6.1 de la Convention et l'article 1 du Premier Protocole additionnel à la Convention ne sont pas violés par le respect de l'immunité d'exécution reconnue aux biens des Etats étrangers, qu'il soit démontré que le créancier dispose d'autres voies raisonnables pour faire valoir ses droits.