« Schendt de wet van 4 mei 1936 houdende bekrachtiging van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot sam
enschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas, in samenhang gelezen met de ministeriële besluiten tot vastst
elling van de op de strafrechtelijke borgstelling toepasselijke rentevoeten, de artikelen 10, 11, 16 en 17 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
...[+++] van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre die regeling een op de strafrechtelijke borgstelling toepasselijke rentevoet vaststelt die lager is dan het wettelijke percentage en, na toepassing van een roerende voorheffing, lager dan de inflatie, terwijl die borgstelling voor de deponent een gedwongen karakter heeft vermits zij een voorwaarde voor zijn invrijheidsstelling vormt ?« La loi du 4 mai 1936 confirmant l'A.R. n° 150 du 18 mars 1935 coordonnant les lois relatives à l'organisation et au fonctionnement de la Caisse de Dépôts et de Consignations lue en combinaison avec les arrêtés ministériels fixant les taux d'intérêts applicables au cautionnement pénal viole-t-elle les articles 10, 11, 16 et 17 de la Constitution lus ou non communément avec l'article 1 du Premier Protocole Additionnel à la Convention Européenne des Droits de l'Homme et des Libertés Fondamentales en ce que ce dispositif édicte un taux d'intérêts applicable au cautionnement pénal inférieur au taux légal et, après application d'un précompte mobilier, inférieur à l'inflation alors que ce cautionnement revêt un caractère contraint dans le chef d
...[+++]u déposant puisqu'il conditionne sa remise en liberté ?