Vanaf het begrotingsjaar 1999, onder voorbehoud van wat in de §§ 2 en 3 bepaald wordt, is, voor de toepassing van artikel 29, § 2, het gewogen aantal studenten van elke instelling gelijk aan het aantal studenten ingeschreven voor de vier vorige academiejaren, gedeeld door vier, in elke studierichting, rekening houdend met artikel 29bis, § 2, vermenigvuldigd met de wegingscoëfficiënt per student bedoeld bij artikel 29bis, § 1 en bij artikel 30, § 3.
A partir de l'année budgétaire 1999, sous réserve de ce qui est dit aux §§ 2 et 3, pour l'application de l'article 29, § 2, le nombre d'étudiants pondérés de chaque institution est égal au nombre d'étudiants inscrits aux quatre années académiques précédentes divisé par quatre, dans chaque orientation d'études, compte tenu de l'article 29bis, § 2, multipliés par le coefficient de pondération par étudiant visé à l'article 29bis, § 1 et à l'article 30, § 3.
