De verzoekende partijen verwijten de wetgever dat hij niet in een beroepsmogelijkheid heeft voorzien tegen de beschikking van de voorzitter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen of van de door hem aangewezen rechter waarbij het rolrecht wordt bepaald, waardoor aldus een onverantwoord verschil in behandeling wordt teweeggebracht onder rechtzoekenden naargelang de grond van onontvankelijkheid die hun wordt tegengeworpen, de niet-betaling van het rolrecht of een andere procedurereden is.
Les parties requérantes reprochent au législateur de n'avoir pas prévu de possibilité de recours contre l'ordonnance prise par le président du Conseil du contentieux des étrangers ou par le juge délégué par lui portant détermination du droit de rôle, créant ainsi une différence de traitement injustifiée entre justiciables selon que le motif d'irrecevabilité qui leur est opposé est l'absence de paiement du droit de rôle ou un autre motif de procédure.