« Schendt artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat de
ze wetsbepaling een verschillende behandeling impliceert tussen aanvragers van een regularisatieaanvraag die de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben aan
gevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen en die de termijn waarbinnen deze uitvoerbare beslissing niet o
...[+++]ntvangen werd, bepaalt op vier jaar voor de aanvragers die geen ouder zijn van een gezin met schoolgaande kinderen, terwijl deze termijn op drie jaar wordt bepaald voor een ouder die wel deel uitmaakt van een gezin met schoolgaande kinderen ?« L'article 2, 1°, de la loi du 22 décembre 1999 relative à la régularisation de séjour de certaines catégories d'étrangers séjournant sur le territoire du Royaume viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution, dans la mesure où cette dis
position législative implique une différence de traitement entre les demandeurs d'une régularisation qui ont demandé la reconnaissance de la qualité de réfugié sans avoir reçu de décision exécutoire, le délai dans lequel cette décision exécutoire n'a pas été reçue étant fixé à quatre ans pour les demandeurs qui ne sont pas des parents d'une famille comprenant des enfants en âge d'aller à l'école, a
...[+++]lors qu'il est fixé à trois ans pour un parent qui, lui, fait partie d'une famille comprenant des enfants en âge d'aller à l'école ?