Moet dit werkwoord worden uitgelegd in de zin van een loutere «mogelijkheid», een «waarschijnli
jkheid» of moet het daarentegen effectief gaan om een reële fiscale verplichting? b) Op welke partij rust de bewijslast van het (mogelijk kunnen) besta
an van een beweerde vermindering van de «beroepswerkzaamheid» en/of van de vermindering
van de «baten»? c) Wordt er een wiskundig bewijs geëist of volstaat elke andere vorm van verantwoordi
...[+++]ng van de twee bedoelde «verminderingen»?
Cet adjectif doit-il être interprété au sens d'une simple éventualité, d'une probabilité ou doit-il, en revanche, s'agir effectivement d'une réelle obligation fiscale? b) A quelle partie la charge de la preuve de l'existence (éventuelle) d'une réduction de «l'activité professionnelle» et/ou d'une réduction des «profits» incombe-t-elle? c) Une preuve mathématique est-elle exigée ou toute autre forme de justification des deux «réductions» visées suffit-elle?