De Raad van State vraagt het Hof of het in het geding zijnde artikel 42, § 3, tweede lid, van de wet van 1 augustus 1985 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in de interpretatie volgens welke het het voordee
l van de bijzondere vergoeding voorbehoudt aan de « ambtenaren die het slachtoffer zijn van een opzettelijke gewelddaad die gelijktijdig met de
uitoefening van hun functies is gepleegd », hetgeen tot gevolg zou hebben dat de ambtenaren die het slachtoffer zijn van een opzettelijke gewelddaad die te
r vergeldi ...[+++]ng van de uitgeoefende functies maar buiten de uitoefening daarvan werd ondergaan, van het recht op die vergoeding worden uitgesloten.
Le Conseil d'Etat demande à la Cour si l'article 42, § 3, alinéa 2, en cause de la loi du 1 août 1985 ne viole pas les articles 10 et 11 de la Constitution dans l'interprétation selon laquelle il réserve le bénéfice de l'indemnité spéciale aux « agents victimes d'un acte intentionnel de violence commis simultanément à l'exercice de leurs fonctions », ce qui aurait pour effet d'exclure du droit à cette indemnité les agents victimes d'un acte intentionnel de violence subi en représailles aux fonctions exercées, mais en dehors de l'exercice de celles-ci.