Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof (arresten nrs. 82/94, 22/95 en 49/97), verantwoordt dat verschil dat, gedurende het gehele onderzoek en de gehele strafvordering, het openbaar ministerie prerogatieven geniet waarvan de grondwettigheid niet kan worden beoordeeld door zijn situatie met die van de verdachte te vergelijken.
Comme il ressort de la jurisprudence de la Cour (arrêts nos 82/94, 22/95 et 49/97), cette différence justifie que, tout au long de l'instruction comme de l'action publique, le ministère public jouisse de prérogatives dont la constitutionnalité ne peut être appréciée en procédant à une comparaison de sa situation avec celle de l'inculpé.