Met betrekking tot de tweede aangevoerde discriminatie, namelijk tussen de betrokken personen die een advocaat hebben en diegenen die er geen hebben, herinnert het Hof in de eerste plaats aan het feit dat de aangevochten bepaling van het decreet betrekking heeft op een niet-jurisdictionele fase van de hulpverleni
ng aan de jeugd die verantwoordt, zoals in B.7 is opgemerkt, dat de
directeur of de adviseur van de hulpverlening aan de jeugd met kennis van zaken zouden kunnen optreden zonder evenwel verontrustende, choquerende of gevaarlijke stukken aan de betrokken personen mede
...[+++]te delen.
En ce qui concerne la seconde discrimination invoquée, à savoir entre les personnes intéressées qui ont un avocat et celles qui n'en ont pas, la Cour rappelle d'abord que la disposition attaquée du décret concerne une phase non juridictionnelle de l'aide à la jeunesse qui justifie, comme il a été relevé en B.7, que les interventions du directeur ou du conseiller de l'aide à la jeunesse puissent être faites en connaissance de cause en épargnant toutefois aux personnes intéressées par cette intervention la communication de pièces troublantes, choquantes ou dangereuses.