In zijn advies van 8 oktober 2001 zegt de Raad van State: " krachtens de grondwettelijke beginselen van de vrijheid van mening en van vereniging, mag de wetgever in een regelgevende tekst niet de verschillende categorieën van personen vastleggen die kunnen meewerken aan de niet-confessionele morele dienstverlening, noch de wijze regelen waarop het publiek deze hulpverlening kan genieten" .
Comme le souligne à nouveau le Conseil d'État dans son avis du 8 octobre 2001 relatif au présent projet, « en vertu des principes constitutionnels de la liberté d'opinion et de la liberté d'association, il n'appartient pas au législateur de figer dans un texte normatif les différentes catégories de personnes qui pourront prendre part aux activités d'assistance morale non confessionnelle ni de régler la manière dont le public pourra bénéficier de cette assistance ».