Uit de prejudiciële vraag blijkt genoegzaam dat het verwijzende rechtscollege het Hof ondervraagt over het verschil in behandeling dat voortvloeit uit het feit dat, overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van de wet van 4 november 1969 tot beperking van de pachtprijzen, de maximumcoëfficiënten aan de hand waarvan de maximaal toegelaten pachtprijs wordt bepaald voor gebouwen die worden gebruikt voor land- en tuinbouwdoeleinden, verschillen van provincie tot provincie of van landbouwstreek tot landbouwstreek.
Il ressort à suffisance de la question préjudicielle que la juridiction a quo interroge la Cour sur la différence de traitement qui résulte du fait que, conformément aux articles 2 et 3 de la loi du 4 novembre 1969 limitant les fermages, les coefficients maxima, sur la base desquels le fermage maximum autorisé est fixé pour les immeubles qui sont affectés à des fins agricoles ou horticoles, diffèrent d'une province à l'autre ou d'une région agricole à l'autre.