« Art. 104 bis. § 1. In afwijking van artikel 2, § 1, van de wet van 4 augustus 1986 tot regeling van de oppensioenstelling van de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs en tot wijziging van andere bepalingen van de onderwijswetgeving kan de benoeming van een in het artikel 1 van de wet van 4 augustus 1986 bedoeld personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het universiteitsbestuur verlengd worden.
« Art. 104 bis. § 1. Par dérogation aux dispositions de l'article 2, § 1, de la loi du 4 août 1986 réglant la mise à la retraite des membres du personnel enseignant de l'enseignement universitaire et modifiant d'autres dispositions de la législation de l'enseignement, la nomination d'un membre du personnel visé à l'article 1 de la loi du 4 août 1986 peut être prolongée après l'année académique dans laquelle il a atteint l'âge de 65 ans, chaque fois avec un maximum d'une année académique et chaque fois moyennant l'accord des autorités universitaires.