Zijn kritiek heeft vooral betrekking op het feit dat degenen, die krachtens de wet op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen van 21 juli 1844 een gunstige tantième hebben verworven voor hun pensioen, buiten beschouwing worden gelaten bij de toepassing van het complement wegens leeftijd.
Sa critique porte essentiellement sur le fait que ceux qui, en vertu de la loi du 21 juillet 1844 sur les pensions civiles et ecclésiastiques, ont acquis un tantième plus favorable pour leur retraite, sont exclus du champ d'application du complément pour âge.