Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 39, § 2, van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, zoals gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, maar vóór de wijziging ervan bij het decreet van [7 mei 2004], doordat het bepaalt dat de term
ijn om beroep in te stellen tegen de leegstandsheffing
loopt vanaf de verzending van het aanslagbiljet, hoewel de belastingplichtige op dat ogenblik hiervan onmogelijk kennis kan hebben « en de werkelijke kennisname afhankelijk i
...[+++]s van de wisselvalligheden van de postbedeling, » waardoor niet iedere belastingplichtige over eenzelfde gewaarborgde minimumtermijn beschikt om een ontvankelijk administratief beroep in te stellen.La Cour est interrogée au sujet de la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution de l'article 39, § 2, du décret du 22 décembre 1995 contenant diverses mesures d'accompagnement du budget 1996, tel qu'il a été modifié par le décret du 30 juin 2000, mais avant sa modification par le décret du [7 mai 2004], en ce qu'il dispose que
le délai prévu pour introduire un recours contre la taxe d'inoccupation court à partir de l'envoi de l'avis d'imposition, bien que le redevable ne puisse en avoir connaissance à ce moment « et que la prise de connaissance effective [dépende] des aléas de la distribution postale », ce qui implique
...[+++]que tous les redevables ne disposent pas du même délai minimal garanti pour introduire un recours administratif recevable.