De Raad van State honoreerde dusdoende de argumentatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken, die in dit geschil de verwerende partij was en zich in zijn memorie van antwoord als volgt verdedigde : « Bij het beginnend gezinsleven (bijvoorbeeld de gezinshereniging na het huwelijk) beschikt de Staat, die soeverein is in het voeren van zijn immigratiebeleid over een ruime appreciatiebevoegdheid.
Le Conseil d'État a ainsi suivi l'argumentation développée par le ministère de l'Intérieur qui, partie défenderesse dans l'affaire précitée, a présenté les arguments suivants dans son mémoire en réponse : « Au cours des premiers temps de la vie familiale (par exemple au cours de la période du regroupement familial qui suit le mariage), l'État, qui est souverain quant à la manière dont il mène sa politique d'immigration, dispose d'un large pouvoir d'appréciation.
