4. De in de Staat van veroordeling overeenkomstig de aldaar geldende wetten en voorschriften met het oog op de vervolging of het onderzoek verrichte handelingen hebben in de aangezochte Staat dezelfde rechtskracht als waren zij door de autoriteiten van die Staat verricht, zonder dat deze gelijkstelling ten gevolge kan hebben dat aan die handelingen een grotere bewijskracht wordt toegekend dan daaraan in de verzoekende Staat is verbonden.
4. Tout acte en vue de poursuites ou d'instructions, accompli dans l'État de condamnation conformément aux lois et règlements qui y sont en vigueur, a la même valeur dans l'État requis que s'il avait été accompli par les autorités de cet État, sans que cette assimilation puisse avoir pour effet de donner à cet acte une force probante supérieure à celle qu'il a dans l'État requérant.