De verwijzende rechter gaat ervan uit dat de uitsluiting in artikel 96 van de W.H.P.C. van de vordering tot staking voor daden van namaking bedoeld in de wetten betreffende de waren- of dienstmerken, enkel de merkinbreuken bedoeld in artikel 13, A, 1, a en b, van de B.M.W. betreft, dit wil zeggen, het gebruik dat van een merk of een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven of voor soortgelijke waren.
Le juge a quo part du principe que l'exclusion par l'article 96 de la L.P.C. C. de l'action en cessation pour les actes de contrefaçon visés par les lois sur les marques de produits ou de services concerne exclusivement les atteintes à la marque visées à l'article 13, A, 1, a et b, de la L.B.M., c'est-à-dire tout usage qui est fait de la marque ou d'un signe ressemblant pour les produits pour lesquels la marque est enregistrée ou pour des produits similaires.