Indien de werknemer soms verplaatsingen maakt met een ander voertuig dan dat waar hij gewoonlijk mee rijdt, bijvoorbeeld de wagen van zijn moeder, mag hij dan de parkeertickets verrekenen met de coëfficiënt die bepaald is voor het gebruikelijke voertuig als de verschillen tussen beide coëfficiënten verwaarloosbaar zouden zijn?
Si le salarié fait parfois des déplacements avec un véhicule autre que celui qu'il utilise habituellement, par exemple la voiture de sa mère, peut-il appliquer aux tickets de parking le coefficient prévu pour le véhicule habituel si les différences entre les deux coefficients sont insignifiantes ?